Democratie betekent dat de leiding van een gemeenschap in handen van haar leden, ‘het volk’, ligt. Maar geen enkel volk is een homogene verzameling van eensgezinde individuen. Verschil, onenigheid en conflict worden door veel denkers dan ook als essentiële kenmerken van democratie beschouwd. Zo ook door de Belgische filosofe Chantal Mouffe, die betoogt dat democratie een constante strijd over de macht impliceert. Maar wat maakt dat deze strijd vreedzaam verloopt, en niet resulteert in geweld of onderdrukking? De Amerikaanse filosoof William Connolly laat ons zien dat institutionele ingrediënten als een parlement, een kiesstelsel en een grondwet die onze vrijheden niet afdoende zijn in het voorkomen van een escalaties van conflict. Uiteindelijk komt het er op aan hoe, dat wil zeggen, met welke houding we binnen dit democratisch bestel handelen.
Politiek handelen
Wat Mouffe ons wil laten zien is dat politiek handelen in een democratie uit meer bestaat dan het vierjaarlijks uitbrengen van een stem. Het regeren van een land bestaat uit het nemen van beslissingen ten behoeve van ‘het algemeen belang’. Iedere regering begrijpt dit algemeen belang echter op een andere manier. De strijd om de macht bestaat volgens Mouffe daarom uit het verdedigen van een bepaalde interpretatie van het algemeen belang. Dit doen we door betekenis te geven aan de twee centrale democratische waarden van vrijheid en gelijkheid en vervolgens ‘strijden’ aanhangers van die specifieke interpretatie voor de hegemonie – de overheersing. Bijvoorbeeld door anderen te overtuigen dat een vrije woningmarkt voor iedereen rechtvaardiger is, of door ons hard te maken voor een betere arbeidspositie van de immigrant, of door mensen te doen inzien dat iedereen recht heeft op een schoon milieu.
Politiek handelen volgens Mouffe betekent dus het meedoen in deze strijd om hegemonie en algemene acceptatie.
Het onderscheid tussen burgers en politici is daarbij vloeibaar: in een democratische ‘strijd’ kun je weliswaar leiders en volgers onderscheiden, maar beiden identificeren zich met een politieke identiteit die een bepaalde opvatting van het algemeen belang voorstaat, zoals ‘liberaal’, ‘groen’ of ‘sociaaldemocraat’. Wanneer je je niet weet te identificeren met bestaande politieke identiteiten, komt het erop aan er zelf een te vormen en zo de macht te veroveren.
Mouffe probeert te laten zien dat absolute consensus mogelijk noch wenselijk is. Er zijn te veel verschillende opvattingen en identiteiten om allemaal gelijke zeggenschap te kunnen laten hebben. Uitsluiting is in een democratische strijd onvermijdelijk: een land kan immers niet geleid worden op basis van 1001 interpretaties van het algemeen belang. Maar deze uitsluiting is altijd tijdelijk en bediscussieerbaar.
Gelijkwaardige tegenstanders
Een democratische strijd bestaat dus bij gratie van de politieke tegenstander. Om deze strijd niet te laten escaleren en vreedzaam te laten verlopen, is het volgens Mouffe cruciaal dat tegenstanders elkaar erkennen als politieke tegenstander, die precies hetzelfde recht hebben om hun opvattingen te verdedigen. Hierbij neemt Mouffe aan dat we de erkenning van de ander als gelijke allemaal even gemakkelijk opbrengen. Maar hoe kan ik de ander als gelijkwaardig beschouwen als ik mijn eigen opvattingen superieur vind, dat wil zeggen, de moeite van een strijd om hegemonie waard acht?
De Amerikaanse denker William Connolly betoogt dat dit alleen mogelijk is wanneer we een specifieke deugd ontwikkelen, die hij ‘agonistisch respect’ noemt. Deze deugd vergt echter heel wat inspanning. Volgens hem zijn mensen namelijk instinctief geneigd om alles wat anders of afwijkend is als bedreigend voor hun eigen identiteit te ervaren. In reactie op het pluralisme van moderne samenlevingen, ziet Connolly een hardnekkig streven naar eenheid, normaliteit en homogeniteit. Zwaarlijvige mensen en rokers moeten worden aangepakt, de immigrant moet zich aanpassen en integreren, en ‘de’ joods-christelijke cultuur moet worden beschermd.
Relativisme als democratische deugd?
Wijzend op de veelzijdigheid van de wereld en de ontelbare verschillen tussen mensen, stelt Connolly dat dit verlangen naar eenheid onvervulbaar is. Het komt er volgens hem op aan ons te verzoenen met dit chronische gebrek aan eenheid, door de veelheid aan identiteiten en tegenstellingen te accepteren die ons maken tot wie we zijn. Dit vergt volgens Connolly een radicale erkenning van de relativiteit en toevalligheid van onze eigen identiteit en opvattingen. We moeten ons realiseren dat wie we zijn, evengoed anders had kunnen zijn, dat ons evengoed een andere mening kon zijn toegedaan. Hij gelooft dat we pas dan de betwistbaarheid van onze eigen opvattingen kunnen onderschrijven die nodig is om de ander als gelijke tegenstander te zien.
Maar als agonistisch respect een verzoening vereist met het idee dat alles resultaat is van toeval, worden zij die wel geloven dat er achter alles een reden of bedoeling schuilgaat dan niet buitengesloten? Hoe democratisch is een politieke strijd eigenlijk, als deelname alleen mogelijk is voor de ‘postmoderne mens’ die gelooft in de willekeur van zijn eigen bestaan?
Hoewel Connolly inderdaad de contingentie van identiteit en omstandigheden benadrukt, betekent dit volgens mij niet noodzakelijk dat iedereen dit moet onderschrijven om deel te nemen aan democratische politiek. Het werkelijke belang van de deugd van agonistisch respect bestaat niet uit een acceptatie van toeval en willekeur, maar uit het onderdrukken van de drang om onze eigen opvattingen als universeel geldend te zien en ze op te leggen aan de ander. Wat Connolly laat zien is dat een democratische strijd om de macht, altijd ook een innerlijk verzet tegen een fundamentalisme van het eigen gelijk vereist. Dit kan door verschillen niet als bedreiging te zien, maar ze eerder te omarmen als onvermijdelijk voor en als verrijking van een democratische samenleving.
Beatrijs Haverkamp studeerde filosofie aan de Universiteit van Utrecht en Amsterdam. In het kader daarvan liep zij stage bij de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid en de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur.