Berichten

Op 14 mei 2014 vond er een spoeddebat plaats in de Tweede Kamer over de Gülenbeweging. Enkele beweringen die werden gemaakt werden gefundeerd op het wetenschappelijke onderzoek van Martin van Bruinessen die in 2009 in opdracht van de Tweede Kamer onderzoek naar deze beweging deed. Het is jammer dat zijn onderzoek onvolledig werd aangehaald, waardoor er een verkeerde indruk kan ontstaan over de conclusies uit dit onderzoek. Daarom willen wij hier puntsgewijs de beweringen (zoals deze in verschillende berichten zijn verschenen) aanhalen en hoofdzakelijk Van Bruinessen aan het woord laten bij de beantwoording van deze beweringen.

Antwoorden uit het onderzoek van Van Bruinessen

Het onderzoek van Van Bruinessen is naar zijn zeggen gebaseerd op “directe observaties van activiteiten en interacties tussen leden van de beweging en uit een reeks diepte-interviews met personen die nu of in het verleden op enige wijze bij de beweging betrokken waren, als scholier of student in een internaat of studentenhuis, als sympathisant die weleens bijeenkomsten bijwoont, als organisator van activiteiten of als ondernemer die deze activiteiten financieel ondersteunt” (Van Bruinessen 2010, p.9).

De recente beweringen en oude antwoorden daarop door Van Bruinessen:

Bewering 1: “Een groot deel van de Kamer is bezorgd over mogelijke indoctrinatie door de Turkse Gülenbeweging”

“[De Gulenbeweging] doet geen pogingen die normen en devoties aan anderen op te leggen” (Van Bruinessen, 2010, p. 75).

Bewering 2: “moeten Gülen bestuderen in [studie]huizen”

Volgens onderzoek van gemeente Amsterdam verblijven in deze huizen alleen maar volwassen studenten. Aangezien het volwassenen betreft kan men er vanuit gaan dat er geen dwang plaats kan vinden aangezien zij vrij zijn te bewegen zoals zij dat wensen. Dit onderschrijft Van Bruinessen middels het volgende: “Niet alle studenten die uitgenodigd waren om in de studentenhuizen te blijven waren praktiserende moslims. Alhoewel er geen expliciete verplichting was om mee te doen met de gemeenschappelijke gebeden en leessessies, hebben de meeste nieuwkomers zich aangepast aan de gemeenschappelijke discipline. Degenen die zich niet aanpasten vertrokken na een korte tijd. Dit was het geval bij een Alevi student die zich oncomfortabel voelde in deze omgeving ondanks de tolerante houding van zijn vrienden. Een paar anderen prefereerden te blijven in de dershane voor pragmatische redenen (lage huur) maar na hun studie hebben ze toch afstand genomen” (Van Bruinessen 2014, p. 175). De mensen die in deze huizen verblijven zijn dus vrij om te bewegen zoals zij dat wensen.

Bewering 3: “De organisatie heeft twee gezichten. Naar buiten seculier, naar binnen heel religieus…”

Het klopt dat het om moslims gaat die zich actief inzetten in wat als de ‘seculiere domein’ omschreven wordt. Mensen uit de beweging die zich inzetten ervaren deze dichotomie niet.

Van Bruinessen (2010) zegt hierover op pagina 73:“Kenmerkend voor de Gülenbeweging is de scheiding tussen de activiteiten in de publieke sfeer, die niet specifiek religieus zijn, en de expliciet religieuze vormen van devotie en verinnerlijking, die in de privésfeer van het internaat, de dershane, het zomerkamp en de huiskamer plaatsvinden. De publieke activiteiten – onderwijs, liefdadigheid, dialoog, ondernemerschap – staan niet los van de religieuze grondhouding die in de privésfeer wordt gecultiveerd, maar worden alle beschouwd als de uitvoering van religieuze plichten.De term hizmet, ‘het dienen’, verbindt beide sferen:maatschappelijke dienstverlening wordt als een vorm van devotie, dienen van God, gezien.”

Bewering 4: “ (vervolg).. de beweging is schadelijk voor de samenleving.”

Verschillende Kamerleden trokken in 2009 aan de bel en vroegen het onderzoek aan omdat zij van mening waren dat de beweging integratiebelemmerend zou zijn.

De conclusie van de onderzoeker wat integratie betreft luidt: “Er is echter een sterke ondersteuning van inspanningen om succes te boeken op school en bij voortgezette opleidingen. Deze instellingen hebben participatie in het onderwijs bevorderd. Naar uit de door de onderzoekers afgenomen interviews blijkt, vinden schoolverlaters en afgestudeerden uit kringen van de Gülenbeweging werk in zeer uiteenlopende sectoren van de arbeidsmarkt, en zeker niet uitsluitend in Turkse kring. We zijn bovendien geen enkel geval van werkloosheid tegengekomen. Op deze twee belangrijke indicatoren van integratie, schoolsucces en arbeidsparticipatie, blijken de internaten en dershanes dus geen belemmerende maar juist een bevorderende invloed te hebben.”

Bewering 5: “Er wordt gesteld dat de organisatie Turkse Nederlanders intimideert en zorgt voor segregatie”

Wat intimidatie betreft zie bewering 10.

Wat segregatie betreft: Dat de beweging integratiebevorderend is kan teruggelezen worden bij het antwoord op bewering 4.

Dat de beweging eerder dan segregerend juist unificerend is blijkt uit het feit dat de beweging erin slaagt mensen van allerlei verschillende gelederen bijeen te brengen, zoals ook wel blijkt uit Van Bruinessen (2010) zijn observatie op pagina 8: “Aan de debatfora en andere publieke bijeenkomsten die de beweging organiseert, nemen personen van zeer uiteenlopende achtergronden deel; opvallend is doorgaans de aanwezigheid van veel vrouwen zonder hoofddoek naast modieus bedekte” en op pagina 75: “In publieke activiteiten werken prominente leden van de beweging met opvallend gemak samen met mensen van zeer uiteenlopende achtergronden, waaronder ongelovigen.”

Bewering 6: “Een Kamerlid spreekt over een “wolf in schaapskleren” die streeft naar ondermijning van de waarden van de westerse samenleving.”

In 1992 maakte Gülen de destijds in Turkije controversiële uitspraak:  “Er is geen terugkeer van democratie.” Daarnaast zetten vele mensen uit de beweging zich met hun middelen(waaronder financiële) in, sinds 1998 in Turkije middels de Abant platform en in Nederland middels Platform INS, om onder andere problemen van minderheden, mensenrechten en vrijheid van meningsuiting in kaart te brengen en te helpen bevorderen.

Van Bruinessen (2010) zegt op pagina 20: “Gülen nam ook het initiatief voor de zg. Abant-ontmoetingen die in 1998 voor het eerst plaatsvonden, een reeks ontmoetingen tussen vooraanstaande Turkse intellectuelen die het hele spectrum van seculier tot religieus en van links tot rechts vertegenwoordigden, en waar grote maatschappelijke thema’s in een vrije en open atmosfeer werden besproken.”

Bewering 7: Minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken laat onderzoeken of de beweging van de Turkse islamitische prediker Fethullah Gülen de integratie van Turkse Nederlanders beïnvloedt

Zie antwoord bewering 4.

Bewering 8: “Volgens een Kamerlid vinden veel Turken het moeilijk om eruit te stappen of kritiek op de beweging te leveren.”

Bruinessen (2010) op pagina 55; “Er zijn geen aanwijzingen dat het mensen die willen uittreden [uit de Gulenbeweging] bijzonder moeilijk gemaakt wordt, zoals door de buitenwacht wel is beweerd.”

Bewering 9: “Als ik kritisch ben krijg ik de vreselijkste termen naar mijn hoofd. Nu ben ik niet zo bang, maar veel Turkse Nederlanders wel.”

Wat intimidatie betreft kan het volgende gezegd worden: Vaak wordt er gebruik gemaakt van anonieme bronnen die aangeven geïntimideerd te zijn, maar hier geen aangifte van hebben gedaan. Hierdoor kan er niet nagetrokken worden of er daadwerkelijk sprake is van intimidatie.

Van Bruinessen (2010) op pagina 9: “de meest controversiële informatie aantreft. Dit betreft o.a. anonieme getuigenissen van voormalige leden van de beweging, samenzweringstheorieën van tegenstanders, en gedetailleerde informatie over de structuur en de vermoede verborgen agenda van de organisatie. In de meeste gevallen valt deze informatie niet uit onafhankelijke bron te bevestigen, en de waarde van deze internetbronnen is daarom gering.”

Als voorstanders van vrijheid van meningsuiting keuren wij vanuit de Gülenbeweging intimidatie absoluut af. Wij zijn het met minister Asscher eens wat betreft zijn uitspraak: “Alleen als er concrete aanwijzingen zijn dat er iets mis is, kan de overheid ingrijpen. Het is dan wel nodig dat daarvan aangifte wordt gedaan.” Alsmede roepen wij mensen op die dit ervaren hebben aangifte te doen en zijn wij hier bovenop voorstander van strafrechtelijke vervolging van mensen die zich hieraan schuldig maken. Echter zijn we ervan overtuigd dat, net als dat tot op de dag van vandaag dit niet is gebeurd, er geen instanties zullen zijn waarop intimidaties vanuit de Gülenbeweging plaats hebben gevonden. Aangezien de desbetreffende Kamerlid aangeeft hier direct mee te maken hebben gehad, nodigen wij haar hierbij uit en steunen wij haar bij aangifte te doen van mensen die haar hebben geïntimideerd.

 

Een mogelijke verklaring voor het feit dat sinds 2009 herhaaldelijk, ondanks bewijs van het tegendeel, onderzoek naar de Gülenbeweging gewenst wordt kan gevonden worden in Van Bruinessen zijn volgende verklaring:

“De actieve opponenten van de Hizmetbeweging in de Turkse gemeenschap in Nederland zijn maar een paar handvolle mensen – sommigen voormalig Maoisten en anderen Kemalisten – die een paar Nederlandse politici en journalisten vonden die ze graag wilden steunen tegen een campagne tegen de Hizmetbeweging. Alhoewel ze erin slaagden om enige twijfel en argwaan op te wekken in bredere cirkels, zijn ze er niet in geslaagd om de gemeentes te overtuigen om alle banden met Hizmetbeweging instituties te breken. Integendeel, de media campagnes tegen de Hizmetbeweging heeft de collectieve integratie/aanpassing in de Nederlandse samenleving versneld. De leden hebben zich meer geconcentreerd op activiteiten die als nuttig werden geacht door de Nederlandse contacten en de Nederlandse samenleving.” (Van Bruinessen 2014, p.169).

 

Tot slot

Dat er vijf jaar na het onderzoek van Van Bruinessen waarin hij de initiële verdenkingen ontkrachtte vooralsnog enkele aantijgingen herhaald worden, hierbij negerend dat zijn onderzoek in opdracht van de Kamer is gedaan, ervaren wij als bedroevend. Niet alleen omdat wij denken dat niemand hiermee gediend is, maar ook omdat wij het spijtig vinden dat er onnodig geld wordt uitgegeven aan nieuw onderzoek die oude conclusies herhalen dan wel bevestigen.

Vicepremier Asscher vindt dat de Gülenbeweging transparanter moet zijn over haar activiteiten en de interne organisatie. Ik onderschrijf dat en wil benadrukken dat de Gülenbeweging zich daar al een enige tijd op focust. Binnen dit kader hebben Gülen-sympathisanten al stappen genomen gericht op meer transparantie. Zo zijn onlangs de websites www.fethullahgulen.nl en www.gulenbeweging.nl  gelanceerd. Daarnaast is een lezingenreeks over Gülen, zijn gedachtegoed en de Gülen-beweging gegeven. Ook is in het verleden een aantal keer conferenties georganiseerd om een platform aan wetenschappers te bieden die de Gülen-beweging in kaart willen brengen.

Gülen-sympathisanten zullen zich blijven inzetten voor onderwijs, integratie en dialoog. Het doel is om op die manier een positieve en pro-actieve bijdrage te leveren aan onze samenleving. Gülen-sympathisanten prefereren kritiek op hetgeen zij doen of zeggen eerder in plaats van verdenkingen en mogelijke scenario’s waarvan zij niet kunnen bewijzen dat zij daar niet voor staan. Indien mensen op basis van hetgeen zij doen en zeggen een idee hebben hoe zij kunnen groeien, is opbouwende kritiek meer dan welkom.

 

Bronnen:

Bruinessen, M.M. van (2010). De Fethullah Gülenbeweging in Nederland. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Bruinessen, M.M. van (2014). The Netherlands and the Gülen movement. Sociology of Islam, Volume 1, Issue 3-4, pages 165–187

img_5638Integratiewoordvoerders Gert-Jan Segers (CU) en Steven van Weyenberg (D66) gingen maandagavond 2 december in debat met ruim 50 allochtone jongeren. In de nagebouwde Parlementszaal van ProDemos werden onderwerpen zoals racisme en jeugdwerkloosheid uitgebreid bediscussieerd. Deze avond werd georganiseerd door Platform INS in samenwerking met ProDemos om politieke participatie onder allochtone jongeren te stimuleren. 

De avond begon met de stelling dat Nederland een groot racismeprobleem heeft. Mustafa Emili (23) – een jongere uit de zaal – verdedigde deze stelling vurig: “Eerst de zwarte piet en vervolgens de uitspraken van Gordon. Bovendien leggen politici vele rapporten die beweren dat Nederland een racismeprobleem heeft naast zich neer. Het probleem wordt ontkend.” Gert-Jan Segers (CU) was het niet eens met Mustafa. De nieuwe generatie allochtonen staan juist op en laten zien dat zij racisme niet meer pikken. Dat wordt ook gewaardeerd door de samenleving en is de positieve kant van het verhaal. Door te beweren dat Nederland racistisch is creëer je alleen maar een tweedeling in de samenleving. Dat is geen goede zaak”, aldus Segers.

Een jongeman uit het publiek vertelde hierbij zijn persoonlijk verhaal. Hij is namelijk op straat gestenigd omdat hij ‘buitenlands’ uitzag. “Een groep jongeren heeft op deze manier mij als buitenlander uit de wijk weggejaagd”, voegde hij hieraan toe.

Steven van Weyenberg (D66) merkte op dat er heel veel hoogopgeleide jongeren in de zaal zaten. “Jullie zijn goed opgeleid, waar zit dat ‘niet welkom’ dan in?” vroeg hij het publiek. Een jongedame reageerde daarop: “Ik ben een moslimvrouw en draag hoofddoek. Daardoor ben ik in mijn omgeving altijd een uitzondering geweest. Op het gymnasium, universiteit en werk. Dat gaf mij het gevoel dat ik er niet bij hoorde. Toen ik 12 was moest ik op school als straf drie uur lang opschrijven waarom ik een hoofddoek droeg.”

De andere kant van het medaillon kwam ook aan de orde tijdens het debat. Zo wordt bijvoorbeeld bij een fastfoodketen aantal autochtone medewerkers met de dag minder. “Zij voelen zich op het gegeven moment niet meer thuis omdat er zoveel allochtone medewerkers daar werken. Dat zij de straattaal en –codes niet beheersen speelt ook een factor”, voegde Ferhat (22) hieraan toe.

Ondanks zoveel aangrijpende verhalen werden tijdens het debat ook oplossingen aangedragen. Yama (25) vindt dat het niet de taak van politiek is om dit probleem op te lossen. “Ik nodig mijn autochtone vrienden vaak uit om bij mij thuis te eten. Hoe vaak doen jullie dat?” vroeg hij de deelnemers.

De avond werd voortgezet met een stelling over jeugdwerkloosheid. 15 procent van de Nederlandse jongeren zijn werkloos. Bij allochtone jongeren loopt dat cijfer zelfs op tot 28 procent. De Kamerleden leunden achterover en luisterden bij deze stelling aandachtig naar de problemen die jongeren ervaren. Niettemin vertelde Steven van Weyenberg (D66) heel trots dat zijn partij met het herfstakkoord half miljard euro heeft binnengehaald om jeugdwerkloosheid aan te pakken.

Osman (26) is voorzitter van een Turkse jongerenvereniging in Den Bosch en vindt dat het iedere dag slechter gaat met de werkloze jongeren: “Uit verveling gaan zij bijvoorbeeld met oud en nieuwe een autogarage in de fik steken.” Fatma (25) reageerde daarop en zei dat opvoeding hierbij een sleutelwoord vormt. Zij vindt dat ouders hun kinderen moeten aanspreken als zij plotseling met Prada schoenen thuis komen terwijl zij geen cent op zak hebben.

Wat betreft jeugdwerkloosheid heeft Gert-Jan Segers (CU) het gehad met de huidige aanpak. Segers: “Als een jongere werkloos is heeft hij ineens met negen welzijnswerkers tegelijk te maken.
Wat jongeren nodig hebben zijn rolmodellen. Ik ken een rolmodel die een jongere netjes in pak naar een werkgever bracht, en hij werd aangenomen!”

De deelnemers in de zaal vroegen de Kamerleden wat zij zelf doen om jongeren aan een baan te helpen. Van Weyenberg maakte duidelijk dat zijn partij oog heeft voor diversiteit wanneer bijvoorbeeld zij stagiaires aannemen en nodigde de deelnemers uit om bij D66 te solliciteren. Segers zei dat de fractie van ChristenUnie een ‘multi-culti’ team in dienst heeft.

Na de laatste stelling over “het oprichten van een jongerenpartij” kwam het debat tot het einde. Op de vraag of de jongeren de politiek interessanter vinden na deze avond antwoordde een deelnemer: “Zeker, ik zal lid worden van een politieke partij en actief meedoen.” Een andere deelnemer zei: “Ik zal vanaf nu het nieuws beter in de gaten houden.” Het debat wierp meteen haar vruchten af. Een jongedame sprak tijdens de borrel met Steven van Weyenberg af dat zij zijn ‘burgerbuddy’wordt.

Het jongerendebat was de derde en laatste activiteit van het project “Politieke betrokkenheid”, georganiseerd door Platform INS. Eerder bezochten een groep allochtone jongeren de Tweede Kamer, hebben hier gesprekken gevoerd met Kamervoorzitter Anouchka van Miltenburg en Kamerlid Tunahan Kuzu (PvdA). In het vervolg heeft Tweede Kamerlid Pieter Heerma (CDA) een workshop verzorgd over politiek. Platform INS zet zich onder andere in om de (politieke) participatie onder allochtone jongeren te stimuleren.  

Zie de volgende link voor een videofragment van het jongerendebat:

http://www.youtube.com/watch?v=cYqbyXwT6Lw


[nggallery id=91]

Op de avond van 9 oktober is de Vrijburgzaal van de Rode Hoed tot de nok toe gevuld met een kleurrijk publiek. Platform INS heeft op deze avond een panel bijeengebracht die zich uitsprak over de zogenaamde “parallelle samenleving”. Dit is een term afkomstig uit de brief van minister Asscher aan de Tweede Kamer als reactie op het onderzoek “Dichter bij elkaar?” (2012) van het Sociaal Cultureel Planbureau. Daaruit blijkt dat bepaalde migrantengroepen sterk op zichzelf gericht zijn en weinig ontmoetingen hebben buiten de eigen groep. De minister is bang dat dit fenomeen succesvolle integratie in de weg staat. De avond zal draaide om de vraag of deze angst terecht is en hoe dit eventueel opgelost zou kunnen worden.

Het panel bestond uit Dr. Umit Tas (voorzitter Platform INS), Arend Jan Boekestijn (oud-VVD-Kamerlid en historicus aan de UU), Saniye Calkin (vrouwenplatform ZIJN), Abdelkarim El-Fassi (hoofdredacteur van wijblijvenhier.nl), Martijn de Koning (antropoloog aan o.a. de UvA), Jaco Dagevos (SCP, co-auteur van “Dichter bij elkaar?”). Hieronder is een kleine impressie van het gevoerde debat en de ingenomen standpunten te lezen:

Allereerst gaf de voorzitter de onderzoekers het woord. Dagevos stelde dat er een dalende lijn te ontdekken is in de mate waarin Nederland als gastvrij land gewaardeerd wordt onder migranten. Vooral de Turkse Nederlanders voelen zich veelal niet thuis in Nederland. Asscher noemt in zijn brief de Turkse migrantengroep als voorbeeld van een goed georganiseerde, maar sterk naar binnen gerichte club. Dit heeft zowel voor- als nadelen, bepleitte Dagevos. Zo creëert sociale cohesie werkgelegenheid en worden zorgvragen binnen de groep snel opgevangen. Echter, er ontstaat veelal ook een taalachterstand. Boekenstijn schetste vervolgens het “lot van de immigrant”, aan de hand van een persoonlijke ervaring met hedendaagse, Nederlands-gereformeerde groepen in de VS. Heimwee, eenzaamheid en een taalachterstand zijn volgens hem inherent aan het migrantenbestaan. Inmenging van de politiek in deze zaken is dan ook ongewenst. Calkin stelde ook dat een sterke eigen kring geen probleem. Sterker nog, het vormt veelal een voorwaarde voor bijvoorbeeld het ontstaan van ondernemerschap. Na het verstrijken van het beginstadium dient  men echter zo snel mogelijk op zoek te gaan naar diversiteit. El-Fassi ging een stap verder. Volgens hem plaatst deze discussie de minderheidsgroepen in hokjes. Gerichtheid op de eigen groep is veel sterker aanwezig in autochtonen groepen, denk maar aan studentenverenigingen. Dagevos reageerde hierop door te bepleiten dat bonding geen probleem is, maar dan wel mét bridging. Volgens De Koning is de term parallelle samenleving slechts een verbloeming van wat er echt gaande is. Het integratiedebat betreft niet het welzijn van mensen, maar is slechts een spel om de autochtone gemeenschap en haar cultuur als norm te behouden. Wat hem betreft schrappen we termen als integratie en parallelle samenlevingen uit het publieke discours.

De voorzitter vroeg zich af of er een oplossing bestaat voor de integratieproblematiek. Misschien het door hogere hand opleggen van etnische menging op basisscholen? De meeste panelleden waren het hier mee oneens. Zij zien dit als een overdaad van politieke inmenging en nutteloos: de keuze voor een school is veelal locatie gebonden. Dagevos gelooft meer in het opkrikken van de kwaliteit van zwarte scholen. Ook de idee om gedwongen positieve media-aandacht voor migrantengroepen in te voeren, werd slecht ontvangen door het panel. Tas zou hooguit pleiten voor een interne code in de media, zodat zij zichzelf prikkelen positief integratienieuws uit te brengen. Helaas bleef op deze avond een evidente oplossing uit.

De vraag of religie invloed heeft op het ontstaan van integratieproblematiek, zorgde voor enige spanning binnen het panel. Volgens El-Fassi legt Boekenstijn te vaak een correlatie tussen moslims en maatschappelijke problemen. Vanuit het publiek werd dit ondersteund: er is een groot verschil tussen geloof en religie. Boekenstijn reageerde hier op door te stellen dat heilige geschriften nu eenmaal invloed hebben op handelen. Hij begrijpt niet waarom daar zo gevoelig op gereageerd wordt. De Koning kreeg het woord. Hij doet momenteel onderzoek naar de Schilderswijk in Den Haag, die ervan beschuldigd is een zogenaamde “shariawijk” te zijn. Hij concludeert dat er zeker geen sprake van een causaal verband tussen integratieproblematiek en de Islam.

Tot slot concludeerde de gastheer Umit Tas dat het een geslaagde avond was waarin het panel en het publiek in een kleurrijke samenstelling van gedachte hebben kunnen wisselen. Toen de voorzitter vroeg wie er instemde met het verzoek van de Koning om de term “parallelle samenleving” af te schaffen, schoot een groot gedeelte van het publiek de handen de lucht in. Bij afloop bleven veel mensen in de zaal hangen om de discussie voort te zetten. Ondanks dat men verschilde in standpunten, was er op deze mooie avond tenminste geenszins sprake van parallel samenzijn.


[nggallery id=87]

Wat houdt de moslims bezig?

Meningen over wat de gewone moslim bezighoudt lopen uiteen en men is het niet eens over de aard van het probleem. Toch blijft het een relevante vraag voor de samenleving; want Islam staat nog steeds in het middelpunt van de discussie rondom het multicultureel debat.

Maar wat zijn de problemen die de Nederlandse moslims dan zo bezig houden? De zogenoemde “halal-woningen”, ‘het invoeren van de sharia’, uithuwelijking, polarisatie of integratie? Als u ja knikt bij een van deze onderwerpen moet ik u helaas teleurstellen: geen van deze problemen neemt een prominente plaats in het leven van de “modale moslim”.

Het gaat eerder om zaken zoals het halal slachten en producten, Islamofobie en discriminatie (vooral op de arbeidsmarkt), partnerkeuze en je kinderen een verantwoorde Islamitische opvoeding meegeven in een seculiere samenleving. Misschien zeggen deze problemen voor velen zo weinig. Ik neem de lezer niet kwalijk, want deze zaken hebben amper nieuwswaarde in de media. Op dit moment is er bijvoorbeeld alarm geslagen onder moslims omdat halal slachten van kippen in het geding komt door nieuwe Europese richtlijnen. Het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid) is in gesprek met de overheid over een mogelijke oplossing. Maar tot die tijd zullen moslims onzeker zijn over of de kip die zij aanschaffen halal wordt geslacht of niet. Of neem het probleem van partnerkeuze. Steeds meer moslima’s  komen moeilijk aan een huwelijkspartner. De eisen liggen hoger bij de nieuwe generatie; de moslimvrouwen zijn tegenwoordig hoogopgeleid en zoeken naar een huwelijkspartner die de Islam praktiseert en hoogopgeleid is. Op het internet zijn er genoeg Islamitische huwelijkssites.

Discussies in de media en politiek worden gedomineerd door een groep moslims uit het maatschappelijk middenveld, politiek of sleutelfiguren uit de Islamitische gemeenschap. Maar die geven ook weer een vertekend beeld van de problemen onder moslims. In het verleden werd ik uitgenodigd bij een expertmeeting over uithuwelijk onder moslimmeisjes. Voordat ik er heen ging heb ik een kleine steekproef gehouden onder moslimvrouwen. Ik vroeg hen of het probleem herkenbaar was voor Nederlandse moslima’s. Antwoord was heel verrassend; “moslima’s van tegenwoordig zijn heel mondig en maken hun eigen partnerkeuze.” Tijdens de expertmeeting was daar niets van te merken. ‘De experts’ schetsten een heel dramatisch beeld en riepen de Nederlandse overheid om dringend wat te doen aan dit schrijnend probleem. Tegen het einde van de avond kwam de aap uit de mouw. De initiatiefnemer was zelf een moslima die in het verleden werd uitgehuwelijkt. Met dit voorbeeld wil ik het probleem van uithuwelijk niet bagatelliseren, maar wil hiermee duidelijk maken dat sommige moslimfiguren meer vanuit hun eigen belevingwereld spreken en “hun” problemen projecteren op de moslimsgemeenschap in Nederland.

Interessanter zou zijn om te horen wat een lokale Islamitische studentenvereniging, een moskeebestuur en vooral mensen uit informele groepen zoals Koran leeskringen (net zoals Bijbel leeskringen) denken over de problemen van moslims. Dus ga niet mensen bellen die in jouw telefoonboekje staan, maar ga eens langs bij een lokale culturele of religieuze vereniging, een Turkse of Marokkaanse voetbalclub. Heb je geen tijd? Vraag het ten minste aan je moslimburen. De moderne democratie en de mondige burger anno 2013 vraagt ook van beleidsmakers om “met de burger te praten” in plaats van “over de burger”.