Leesgroep Een dialoog tussen beschavingen
Op 4 april kwam voor de eerste keer de leesgroep ‘Een dialoog tussen beschavingen’ bijeen. Tien geïnteresseerde lezers, vanuit uiteenlopende achtergronden en disciplines, zullen zich gedurende vijf bijeenkomsten verdiepen in het gelijknamige boek van dr. Jill Carroll. Godsdienst- en cultuurfilosoof dr. Gerrit Steunebrink zal iedere bijeenkomst een hoofdstuk bespreken en de deelnemers begeleiden in de vertaalslag ervan naar de hedendaagse Nederlandse samenleving.
Een dialoog tussen beschavingen
Een dialoog tussen beschavingen onderzoekt de ideeën van de hedendaagse islamitische Turkse denker Fethullah Gülen en vergelijkt die met de filosofie van vijf grote denkers uit de wereldgeschiedenis. Het boek streeft laagdrempeligheid na en is vrij beknopt, wat tot gevolg heeft dat gespreksleider Steunebrink noodzakelijke informatie over Gülen mist. Hoewel Steunebrink zichzelf geen uitgesproken kenner van Gülen noemt, weet hij het hiaat met veel en nuttige informatie op te vullen. Zo vertelt hij dat rond Gülen een vrijwilligersbeweging is ontstaan die zich richt op het geven van onderwijs, en dialoog tussen verschillende culturen en godsdiensten nastreeft. De Gülenbeweging is een typisch voorbeeld van een civilsociety-beweging.
Fethullah Gülen
Steunebrink vertelt verder dat de Gülenbeweging te plaatsen is in een stroom van islamitische hervormingsbewegingen die al vanaf 1800 zijn ontstaan. Gülen is geïnspireerd door de twintigste-eeuwse Turks-Koerdische denker Said Nursi, het soefisme en de dertiende-eeuwse mysticus en dichter Rumi. Gülen richt zich op onderwijs waarin hij de islam en de moderne wetenschappen bijeen wil brengen. Daarnaast probeert hij de moderne wetenschappen te verzoenen met geloof, ethiek en spiritualiteit.
Sharia
Vervolgens gaat Steunebrink dieper in op sharia en hoe Gülen daar volgens hem tegenover staat. Volgens Steunebrink relativeert Gülen sharia en is hij niet uit op herinvoering van de islamitische wetgeving. Gülen vindt dat de democratie voor hedendaagse moderne staten de enige levensvatbare politieke bestuursvorm is, alhoewel de democratie op bepaalde punten verder ontwikkeld kan worden. In oost en west is dit een gevoelig onderwerp waarover uiteenlopende opvattingen en inzichten bestaan. Het is daarom niet mogelijk om in enkele zinnen een objectieve samenvatting van dit onderdeel van de inleiding te geven.
Hoofdstuk één: Gülen en Kant over de intrinsieke menselijke waarden en de morele waardigheid
Tijdens de bespreking van Steunebrink van hoofdstuk een, worden er verschillen en overeenkomsten uitgelicht tussen Gülen en de achttiende-eeuwse Immanuel Kant, de eerste grote moderne filosoof die in het boek aan bod komt. Zo vertelt Steunebrink dat Gülen de moderne wetenschap graag wil verzoenen met de metafysica, maar dat dit volgens Kant onmogelijk is. Die stelt namelijk dat met behulp van de rede geen godsbewijs gegeven kan worden, maar dat de moraal daarentegen wel het bestaan van God kan aantonen. Verder baseert Gülen menselijke waarden op God en Kant op de rede. Beiden onderschrijven echter de inherente waardigheid van de mensheid.
In het Westen vinden we de ideeën van Kant terug in de democratie van de moderne staat. Gülen ziet geen algemene intrinsieke onverenigbaarheid tussen de islam en de democratie. Maar volgens Gülen is het mogelijk om de mens gelukkiger te maken via een verbeterd politiek systeem, omdat democratie een immer ontwikkelend en niet vaststaand systeem is. Volgens Kant mag geluk niet het doel zijn van politiek, die slechts de vrijheid organiseert.
De praktijk
Na de inleiding ontstaat een geanimeerd tafelgesprek. Ter sprake komt onder andere de klacht van religieuze organisaties dat het uitgangspunt van scheiding tussen kerk en staat, in de praktijk negatief voor hen uitwerkt. Zo krijgen zij in veel gevallen geen subsidies toegekend, omdat de overheid bang is voor ‘zieltjeswinnerij’.
Volgens gegevens van Stichting Art. 1 Midden-Nederland, tevens de locatie waar de leesgroep bijeenkomt, wordt er op individueel niveau vaker door christenen aangifte gedaan van discriminatie dan door moslims. Bij groepen ligt dat anders en ondervinden islamitische organisaties meer discriminatie. Dit patroon heeft ook te maken met bewijslast en angst.
“Hoe kunnen we mensenrechten funderen zonder goddelijk standpunt?” is een vraag die naar boven komt. De discussie die hierop volgt, laat vele aspecten hiervan zien. Over tafel komen invalshoeken als wetenschap, traditie, godsbeeld, het verschil tussen mens en dier, religie, atheïsme, natuurrecht, kwantummechanica, en opnieuw de verschillen en overeenkomsten tussen Kant en Gülen. De discussie neigt naar de onmogelijkheid van een universeel concept voor menselijke waardigheid, met als gevolg de noodzaak tot continue dialoog hierover.
In het vuur van het gesprek daalt de groep ruw in het alledaagse neer, wanneer blijkt dat de eindtijd allang is overschreden en parkeermeters dreigen te verlopen. Het enthousiasme van inleider en deelnemers, en het ongebruikte lijstje vragen voor als het zou stilvallen, scheppen verwachtingen voor de volgende bijeenkomsten.
Bettina J. Mulder
9 april 2013
[nggallery id=76]