De langverwachte zomerse hitte heeft gelukkig geen problemen op het spoor veroorzaakt, waardoor de bijeenkomst weer begint met een inleiding van Gerrit Steunebrink. Maar niet voordat ieder ter gelegenheid van deze laatste keer, en vanwege de hitte, een lekker ijsje heeft gegeten.
Inleiding
Daarna legt Steunebrink uit dat Jill Carroll een dialoog tussen atheïsten en theïsten nodig vindt en daarom in hoofdstuk 5 een gesprek tussen het atheïstisch existentialisme van Jean Paul Sartre (1905 – 1980) en Fethullah Gülen construeert. Het gespreksonderwerp zal voornamelijk het begrip verantwoordelijkheid zijn, verantwoordelijkheid voor de eigen daden.
Verantwoordelijkheid
Hoewel Gülen in het verleden het existentialisme heeft bekritiseerd, is Carroll, in de geest van Gülen, van mening dat er oprechte relaties en respect kunnen bestaan tussen mensen die heel erg van mening verschillen. Vervolgens geeft ze een uiteenzetting over de invalshoeken van Sartre en van Gülen ten opzichte van verantwoordelijkheid, wat leidt tot haar synthese: Sartre en Gülen zijn beide van mening dat de mens moet handelen en dit niet mag afschuiven op een ander. Je komt dan uit bij mensen die voor hun handelen verantwoordelijkheid kunnen dragen en die Steunebrink beeldend een soort superhelden noemt. Deze mensen doen het goede omwille van het goede, en om hen te vormen is onderwijs nodig. Hiermee zijn we weer aanbeland bij Gülen.
Pauze
Na de inleiding volgt een korte pauze, waarin uiteraard wordt gesproken over de huidige situatie in Turkije, maar ook over allerlei verschillende culturele projecten waarin veel deelnemers actief blijken te zijn. Na vijf bijeenkomsten heeft men elkaar toch wel leren kennen, zeker ook door de steeds duidelijke discussies, het elkaar aanvullen, maar eveneens door het elkaar constructief tegenspreken.
Gülenonderwijs in de praktijk
Na de pauze komt een aantal vragen van deelnemers aan de orde, zoals hoe het onderwijs van Gülen in de praktijk is geregeld. Het vormen tot goede en verantwoordelijke mensen is namelijk niet eenvoudig, en men vraagt zich af of daarbij ook straffen worden toegepast. Zover de deelnemers dat op basis van hun kennis en ervaring kunnen inschatten, zal dat niet het geval zijn. Gülen zegt immers dat iedereen door het goede te doen een voorbeeld moet zijn voor anderen. Vertaald naar het onderwijs betekent dit dat een goede docent vooral een voorbeeldfunctie heeft.
Dialoog
Het boek gaat voortdurend over het vinden van overeenkomsten, wat bij een deelnemer leidt tot de vraag of dat nou het doel is van dialoog. “Is het niet zo dat mensen door met elkaar in gesprek te gaan, vanzelf dichter bij elkaar komen?” Volgens Steunebrink zou je het begrip dialoog moeten differentiëren en onderscheiden voor bepaalde situaties, bijvoorbeeld ‘de dialoog van het dagelijks leven’. Hierbij moeten mensen, ondanks hun verschillen, correct met elkaar omgaan. Door te differentiëren kan men, ook zonder het op alle punten eens te zijn, toch gezamenlijk iets ondernemen. Hierop wordt aangevuld dat volgens Gülen dialoog begint bij het vinden van overeenkomsten, daarbinnen kan verscheidenheid besproken worden, en vervolgens wordt naar oplossingen gezocht voor gedeelde problemen. Belangrijk hierin is dat iedereen zijn eigenheid mag en kan behouden.
Afsluiting
Volgens dit laatste uitgangspunt kan het boek wel geslaagd worden genoemd. Maar aan de andere kant geeft het te weinig informatie over Gülen en is het duidelijk niet wetenschappelijk opgezet. Maar dat neemt niet weg dat deze eerste door Platform INS georganiseerde leesgroep is aangeslagen. De samenstelling van de groep heeft daar veel aan bijgedragen: een godsdienst- en cultuurfilosoof als inleider, een deelnemer die vanwege zijn kennis over de denkbeelden van Gülen veel aanvullende informatie kon verstrekken, en verder deelnemers die vanuit studie, ervaring en expertise zinvolle bijdragen leverden aan een opbouwende discussie.
Bettina J. Mulder
25 juni 2013